Artikelen over faalangst

naar het overzicht

Faalangst op school

drs. Ard Q.A. Nieuwenbroek


Faalangst is een emotie die adolescenten in het onderwijs veel last bezorgt. De harde onderzoekscijfers liegen er niet om. In de brugklas heeft een op de tien leerlingen al last van faalangst, terwijl dat getal in de eindexamenjaren oploopt tot gemiddeld een op de vijf leerlingen. Met faalangst bedoelen we dan: onder invloed van de angst om goed te presteren zo geblokkeerd raken, dat het resultaat van je prestatie onder de potentiële mogelijkheden ligt. Eigenlijk is het de angst voor wat er gebeurt als je slechter presteert dan voorzien. Leerkrachten, medeleerlingen, ouders en zeker ook jezelf stel je dan teleur.

Uiteraard komt faalangst niet alleen op school voor. Overal waar prestaties worden gevraagd, of waar iemand die zichzelf oplegt, kan faalangst optreden. Op de toneelclub, in het sportteam of bij het uitoefenen van een baantje in het weekend, steeds worden prestaties gevraagd. De school neemt daarbij een aparte plek in. Voor een hobby of weekendwerk kun je kiezen. Als leerling heb je minder keus. Schoolprestaties kenmerken zich door het woord 'moeten', het is voor jongere adolescenten zelfs een wettelijk bepaald moeten. Uitgaande van taken, die immers kenmerkend zijn voor faalangst, onderscheiden we drie soorten faalangst: faalangst voor cognitieve taken, faalangst voor sociale taken en faalangst voor motorische taken.

Faalangst voor cognitieve taken
Dit is faalangst, die te maken heeft met het leren. Vandaar het woord: 'Cognitief'. De taak bij deze faalangst is de leeropdracht, die de leraar aan leerlingen geeft. Zo'n opdracht kan op veel manieren gegeven worden. In feite begint het al wanneer een leraar aankondigt dat er nieuwe lesstof aan bod komt. Dat roept bij deze leerlingen angst op. Klamme handen en hoofdpijn maken het hen dan niet gemakkelijk om de nieuwe lesstof te volgen. Hun vrees vooraf, dat ze het "toch wel weer niet zullen snappen", verlamt hun aandacht. De cognitieve taak is hier: het snappen van nieuwe lesstof. Andere leergerichte taken zijn beruchter als het gaat om faalangst. Zo zijn er de proefwerken en overhoringen, al of niet vantevoren aangekondigd. Faalangstige leerlingen met vooral cognitieve faalangst kunnen dagenlang buikpijn hebben voordat ze aan een proefwerk gaan beginnen. Het hele gezin is vaak in rep en roer. Iedereen moet weten, dat het toch weer niet zal lukken. En diezelfde goedwillende familieleden blijven maar proberen de faalangstige leerling te overtuigen, dat hij het toch echt wel kan. Hij moet zich gewoon niet zo druk maken, dan komt alles wel goed. En bij de overhoring thuis is het inderdaad zo, dat alles is begrepen. Feilloos worden de woordenlijsten opgedreund en worden ingewikkelde definities in de juiste volgorde opgeschreven. Maar als het toetsingsmoment op school is aangebroken faalt dezelfde leerling hopeloos. Minstens de eerste vijf minuten gaan verloren met het besef in een groot zwart gat te zitten. En dan kijkt deze leerling juist naar de moeilijkste opgaven van het proefwerk of overhoring. Om daarin het zoveelste bewijs te zien, dat het weer zal mislukken! Het resultaat is dan beneden peil. Er vindt een onderprestatie plaats, en de leerling is de eerste om dat te beseffen.
Cognitieve faalangst komt dus voornamelijk voort uit taken, die te maken hebben met het schoolse leren. Het betreft het oppikken van nieuwe leerstof, alswel het toetsen van bestudeerde stof.

Faalangst voor sociale taken
Kinderen trekken in klasverband bijna de hele dag met elkaar op. Voor de een is dat heerlijk, voor een ander een ramp. Om doelmatig met klasgenoten op te trekken is heel wat nodig. Je moet bijvoorbeeld weten hoe je meetelt in de groep. Of juist hoe je niet al te veel opvalt. Een klas stelt zo haar eigen, vaak ongeschreven, regels, hoe je met elkaar omgaat. Die regels ontdekken en ernaar handelen is vaak een lastige opgave. Het vooronderstelt sociale vaardigheden, die niet alle kinderen in huis hebben.
Samengevat: kinderen staan in school voor een sociale taak binnen een groep klasgenoten het hoofd boven water te houden op een manier, die henzelf bevalt. Het kan zijn, dat sommige kinderen op een uitstekende manier in hun eigen straat, buurt of familie met leeftijdgenoten omgaan, maar op school falen. De situatie is dan de school, de daarbij behorende taak: sociaal jezelf handhaven. Sociaal faalangstige kinderen hebben moeite met deze taak. Ze zien er tegen op, en dat beïnvloedt hun dagelijks leven. Hun manier van omgaan met klasgenoten is voor hen onbevredigend, en ze gaan er steeds meer tegenop zien in een groep klasgenoten te functioneren. En dat terwijl ze buiten school zichzelf prima sociaal handhaven. Voor alle duidelijkheid: als dit niet het geval is kan het zijn, dat we te maken hebben met angst als (levens)trek. Dan hebben kinderen, waar ze ook zijn, last van angst. Het is niet meer situatiegebonden.

Kinderen hebben op school niet alleen te maken met klasgenoten. Leraren vormen uiteraard een andere, belangrijke groep. Een aantal leerlingen heeft problemen in hun sociale omgang met leraren. Ze kunnen bijvoorbeeld niet om uitleg vragen. Om nog maar niet te spreken over een mondeling tentamen. De sociale taak is hier: omgaan met volwassenen, in het bijzonder leraren. De speciale situatie is dat het gaat om leraren en niet om alle volwassenen. Zo zullen sociaal faalangstige leerlingen prima kunnen opschieten met de vormingswerker van het buurthuis. Of met de buren in de straat.
Sociale faalangst is dus een angst, die optreedt wanneer kinderen voor een bepaalde sociale taak staan.

Faalangst voor motorische taken
Er zijn kinderen, die er tegenop zien iets met hun lijf te moeten doen. Het beste voorbeeld is natuurlijk gymnastiek. Hoewel zij een uitstekend bewegingsapparaat hebben durven ze hun lichaam niet te gebruiken bij allerlei opdrachten. Of ze zijn bang handwerkopdrachten uit te voeren. "Dat wordt toch niks", is een veelgehoorde uitspraak. Vaak beginnen ze niet eens aan een opdracht. Dit tot leedvermaak van medeleerlingen, die hierin een prachtige gelegenheid zien hun eigen positie in de klas te versterken.

Alhoewel ik hierboven drie soorten faalangst onderscheid bestaat de praktijk uiteraard vaak uit mengvormen.


Waar komt faalangst vandaan?

Gezinsinvloeden
Wanneer een aantal jaren geleden een school een ouderavond rond het thema faalangst organiseerde, liepen de ouders als het ware met zorgelijke gezichten de aula binnen. Ergens in hun hoofd zat het vage besef 'we zullen als ouders wel gefaald hebben anders was een avond als deze niet nodig'. De school vertelde de ouders hoe zij hun opvoeding beter konden aanpakken met als gevolg dat ouders de school voortaan vermeden en de kinderen het opnamen voor hun ouders.
Evenals het feit dat het niet per definitie de fout van leraren is als hun leerlingen faalangstig zijn, geldt dat voor ouders ten opzichte van hun kinderen. De gedachte 'het zal wel aan de ouders liggen' is een verkeerde en werkt averechts. Vanuit deze aanname is het onmogelijk kinderen effectief te helpen, omdat zij nooit hun ouders afvallen.
Gezinsinvloeden spelen uiteraard wel een rol. Ze moeten alleen besproken worden los van de schuldvraag. Opvoedingspatronen klinken vaak door in het handelen van ouders. Uitspraken als 'Oma zou dit prachtig gevonden hebben', of 'Opa zei vroeger ook al tegen ons...', zal niemand onbekend in de oren klinken. Ook in algemene uitspraken over een familie klinken vaak opvoedingspatronen door.


Een kind merkt het wanneer een of beide ouders faalangstig zijn. Dat kan door gedrag waar te nemen of door naar uitspraken te luisteren als 'een examen was voor mij altijd het ergste wat ik me voor kon stellen'.

De vader van Gerben heeft als kind alles gekregen. Zijn 'gevende' ouders waren onuitputtelijk. Vader is als ingenieur maatschappelijk geslaagd. Voor zijn kinderen telt alleen het beste. Twee daarvan reageren daar verkrampt op. Gerben is een notoire spijbelaar en zus Annelies gaat uitermate slecht om met faalangst. Als kinderen van een excessief gevende ouder, hebben ze onbewust het gevoel dat ze zelf weinig kunnen geven. Dat levert spanning op die zich kan uiten in faalangst of in vermijdingsgedrag als spijbelen.

Onuitvoerbare opdrachten
Zoals hiervoor beschreven klinken opvoedingspatronen vaak door in het handelen van ouders. Tijdens hun opvoeding krijgen kinderen ontelbare opdrachten. Van ouders, leraren, vrienden, reclamemakers, televisie- en filmmakers en ga zo maar door. Vaak zijn die opdrachten simpel en makkelijk uit te voeren. Na het maken van de opdracht kan een kind nagaan of hij de opdracht uitgevoerd heeft. Jammer genoeg is deze controle niet bij alle opdrachten even gemakkelijk. Een kind dat vaak de opdracht krijgt 'doe je best', vraagt zich af wanneer hij zijn best doet. Voor opdrachten als 'werk eens door, 'flink zijn, joh', geldt hetzelfde. Veel kinderen geven zelf invulling aan de opdracht of krijgen die: 'je bent flink als je van de hoge duikplank springt', 'je doet je best wanneer je met een rapport zonder onvoldoendes
thuiskomt'. Naarmate een leerling meer twijfelt over invulling van de opdrachten zal het zich onzekerder en faalangstiger voelen. Met name bij spannende situaties als evaluatiemomenten grijpt een leerling terug op opdrachten die hij uit zijn opvoeding meeneemt. Wanneer het kind de opdracht niet koppelt aan bepaalde taken, maar er een levensopdracht van maakt, dan zijn deze opdrachten onuitvoerbaar. Het lukt namelijk niemand om 'altijd flink' te zijn of altijd 'je kop op te houden'.
De loyaliteit naar de ouders is vaak een reden, dat kinderen, soms zelfs tegen beter weten in, toch blijven volharen in de proberen uit te voeren van die 'onuitvoerbare' opdrachten. Dat maakt het ook zo lastig om als begeleider te zeggen "Doe het eens anders".

Deze niet-uitvoerbare opdrachten, die mensen uit hun jeugd meenemen, zijn terug te brengen tot vijf basisopdrachten. Wanneer leerlingen tijdens het leveren van schoolprestaties in sterke mate teruggrijpen op deze opdrachten verhoogt dat faalangst.

Doe je uiterste best!
Een leerling die deze opdracht meekrijgt zal in moeilijke situaties enorm hard werken. De inspanning is haast belangrijker dan het resultaat. Wanneer de leerling een goed resultaat behaalt zonder veel inspanning, bijvoorbeeld door eigen slimheid, is hij niet echt te tevreden. Wanneer het resultaat niet goed is, is het gevoel van falen er niet minder om: 'nu heb ik zo hard gewerkt, maar waarvoor eigenlijk?
Onbewust knaagt altijd het idee dat je toch nog een beetje meer je best had kunnen doen.

Doe me altijd een plezier!
Een leerling die werkt vanuit deze opdracht ziet het als belangrijkste opdracht anderen tevreden te stellen: ik mag vooral geen mensen boos maken of teleurstellen. Vroeg of laat ontdekt de leerling dat het onmogelijk is in je leven iedereen te vriend te houden zonder anderen of jezelf te kort te doen. Leerlingen die aan deze opdracht willen voldoen hebben vaak last van sociale faalangst. Begrijpelijk, want de opdracht is onuitvoerbaar. Op het cognitieve vlak spelen vaak gedachten mee als 'bij een slecht resultaat houden ze niet meer van me', of 'worden ze heel verdrietig'.

Wees vooral sterk!
Leerlingen met deze opdracht tonen zelfs onder de grootste druk geen emotie. Wanneer ze spanning voelen, verbergen ze die achter strakke gelaatstrekken en gefronste wenkbrauwen. In spannende situaties zijn deze leerlingen vaak zo druk bezig met het wegstoppen van emoties dat ze het beetje denkvermogen dat hen onder de stress nog rest, daaraan opofferen. Vaak zullen ook deze leerlingen ontdekken dat het niet mogelijk is altijd sterk te zijn en je emoties te verbergen. Wanneer deze emoties zich ontladen is de kans groot dat het gebeurt op een voor de leerling ongewenste moment of op een minder wenselijke manier.

Schiet op!
Leerlingen die altijd haast hebben, komen nooit ergens aan toe: altijd zijn ze op weg naar de volgende opdracht. In hun haast maken ze veel fouten en komen ze niet aan rust toe. Wanneer ze aan een taak beginnen wordt de meeste spanning veroorzaakt door de vraag of ze het wel binnen de tijd af zullen krijgen. Plezier aan een afgeronde taak hebben ze niet, omdat ze net weer te laat aan de volgende beginnen.

Wees perfect!
Dit is een van de meest vervelende opdrachten waardoor leerlingen met faalangst zich vaak laten leiden. Opvoeders die perfecte kinderen willen afleveren, wijzen hen op ieder
foutje. Waar anderen hun vingers hebben, hebben zij een rood potlood. Kinderen die deze opdracht voelen hebben moeite om aan taken te beginnen. Bij voorbaat weten dat ze vrijwel kansloos zijn omdat het onmogelijk is een beetje serieuze taak volkomen foutloos uit te voeren. Een van de belangrijkste regels die faalangstige leerlingen moeten meekrijgen luidt dan ook 'fouten maken mag!'.

Iedereen herkent bovenstaande opdrachten; iedereen heeft ze min of meer meegekregen en bijna allemaal geven we ze weer mee aan de kinderen die wij opvoeden. Voor wie leerlingen leert omgaan met faalangst is het goed met hen na te gaan door welke opdrachten zij zich laten leiden en hoe de invloed van loyaliteit op de achtergrond meespeelt. Vaak is het al een hele opluchting wanneer ze merken dat het in feite onmogelijke opdrachten zijn; je hoeft er dus niet aan te voldoen zonder dat je je ouders laat vallen.

Begeleiding
Ruim 70% van de Nederlandse middelbare scholen bieden hun leerlingen een speciale training aan om hen te leren beter met faalangst om te gaan. De inhoud van deze training is vooral gebaseerd op rationele technieken ('het beïnvloeden van je gedachten'), ontspanningstechnieken en simulatieoefeningen. Daarnaast is samenwerking met ouders een expliciet onderdeel van deze aanpak. Ze worden betrokken bij opzet en uitvoering van het trainingsprogramma. Breed onderzoek geeft aan dat, bij gekwalificeerde trainers, de resultaten bij leerlingen opvallend goed zijn. Interessant is dat Nederland het enige land is, waar binnen scholen op zo?n systematische wijze het probleem faalangst wordt aangepakt.


Depreeuw, E., De waarheid over faalangst, in: Caleidoscoop, 7e jrg,nr.1, 1995, blz.12.
Kouwenhoven, M. (red), Transaktionele analyse in Nederland, Ermelo, 1983.
Nieuwenbroek, A., J. Ruigrok, J. de Vries, Faalangst op school, Houten, 1996
Nieuwenbroek, A., S. Reinalda, J. de Vries, Handboek faalangsttraining, 's Hertogenbosch, 1998.
Nieuwenbroek, A., Faalangst en ouders, Kampen, 1998.


naar het overzicht


© 2003 - 2006 Ortho Consult Esch. Alle rechten voorbehouden - disclaimer